prelogopedie1

De logopedische behandeling voordat het spreken begint, wordt ook wel prelogopedie genoemd. Prelogopedisten hebben extra scholingen gevolgd en werkervaring opgebouwd voor de begeleiding van kinderen met voedingsproblemen vanaf de geboorte. Deze jonge kinderen hebben problemen met het verwerken van de voeding. De oorzaken kunnen heel verschillend zijn: opstartproblemen, nog onvoldoende rijping van de hersenen, techniek die nog niet wordt beheerst, hersenbeschadiging,  een syndroom of een aangeboren afwijking.

Wanneer kan een prelogopedist je kindje helpen:

  • bij problemen met het drinken uit de fles of borst: je baby kan niet ritmisch drinken, krijgt het benauwd of draait het hoofd weg, snuift door de neus tijdens het drinken, krijgt te weinig drinken binnen ondanks langdurig zuigen, kan vacuüm niet vasthouden en daardoor fles of borst niet goed vasthouden, opent mond onvoldoende om te zuigen, voeding komt uit neus terug, verslikt zich tijdens drinken, hoest/rochelt veel na drinken, drinkt slechts gedeeltes van de voeding, maakt zoekende bewegingen of vertoont onrust bij het drinken
  • bij problemen met eten van de lepel: je kindje opent de mond onvoldoende, hapt niet goed af van de lepel, tong komt naar buiten bij het slikken, kokhalst bij aanbieden van lepelvoeding of weert de lepel af met de handen of draait hoofd weg
  • bij problemen met kauwen van vast voedsel: je kindje brengt het voedsel niet naar de zijkanten om te kauwen maar plet het voedsel tegen het gehemelte, kauwt voeding onvoldoende fijn, slikt te grote stukken door, kan samengestelde consistenties niet verwerken bijvoorbeeld gladde voeding met stukjes erin lukt niet, je kindje kokhalst direct bij het in de mond brengen van kleine stukjes vast voedsel, je kindje geeft geen reactie op vast voedsel: doet er niks mee in de mond
  • bij problemen met drinken uit de beker: knoeit bij drinken, sabbelt in plaats van doorslikken, brengt tong uit mond of onder de bekerrand, drinkt geen slokjes achter elkaar
  • bij sterke prikkelbaarheid of gedragsproblemen tijdens de voeding: je kindje huilt tijdens de voeding, laat motorische onrust zien, strekt zich op, draait hoofd weg, duwt fles of lepel weg
  • bij voedingstijden die langer dan 30-40 minuten duren: kindje drinkt langdurig, heeft veel pauzes nodig, voeding moet in porties gegeven worden
  • bij beperkt eetrepertoire: je kindje wil alleen bepaalde voeding, consistenties of smaken accepteren gedurende langere tijd
  • bij voedselweigering en slecht groeien: je kindje laat vaak meer dan 50% van de voeding staan of weigert vaak voedingen, heeft weinig honger- of dorstgevoel
  • bij regelmatig verslikken
  • bij voeding aspireren/inademen: je kindje heeft vaak terugkerende longinfecties of infecties van bovenste luchtwegen na de start met orale voeding
  • bij problemen met speekselcontrole: je kindje is ouder dan 2jr en heeft hele dag een slabber nodig, verliest veel speeksel
  • bij de overgang van sondevoeding naar orale voeding
  • bij problemen met tandenpoetsen: je kindje kokhalst als je begint te poetsen, je kind weigert gepoetst te worden, je kunt slechts een gedeelte van de tanden poetsen.

Bij kinderlogopedie gaat het om de mondelinge communicatie: spreken, horen, denken en begrijpen. Goed communiceren is een belangrijk middel om contact te maken met anderen. Taal is hierbij onmisbaar om informatie uit te wisselen. Gedachten en plannen ontstaan in de hersenen.  Er is taal nodig om dat over te brengen naar iemand anders of om het eigen handelen te sturen. Soms geeft dit problemen. Een kind kan dan moeilijk zijn gedachten en gevoelens uiten of  is slecht te verstaan, begrijpt anderen niet goed en anderen begrijpen hem niet. Er ontstaat een probleem in de communicatie.

Wanneer logopedie uw kind kan helpen:

Kenmerken of signalen van spraak/taalproblemen voor u als ouder:

  • weinig of geen geluiden maken (of niet brabbelen bij baby’s)
  • niet of nauwelijks spreken van peuter
  • moeilijk te verstaan zijn, bepaalde klanken niet kunnen maken
  • een vertraagde ontwikkeling doormaken ook op andere gebieden (motoriek)
  • een kleine woordenschat hebben of moeite hebben om op woorden te komen, verkeerde woorden gebruiken
  • moeite hebben met zinnen maken, woorden weglaten of in verkeerde volgorde zeggen
  • moeite om te vertellen over ervaringen of gebeurtenissen, van de hak op de tak vertellen, geen kop of staart in een verhaal
  • frustratie/driftbuien, gevoelens onvoldoende kunnen verwoorden
  • moeite met begrijpen van taal waardoor er regelmatig misverstanden ontstaan
  • moeite hebben met ontvangen en verwerken van (talige) informatie

Voor elke ontwikkelingsfase bestaan minimum spreeknormen die aangeven wat een kind minimaal moet kunnen op die leeftijd. U kunt op de site www.kindentaal.nl een screeningslijst invullen over uw kind, waarna u een advies krijgt. Als uw kind niet voldoet aan de minimum spreeknormen die hieronder zijn vermeld raadpleeg dan een logopedist:

  • 0 – 1 jaar: Huilen, lachen en kraaien. Spelen met de stem, lippen, tong en gehemelte (‘ah’, ‘eh’). Luisteren naar de stem van mama en kijken naar haar mond. Brabbelpatroontjes worden steeds langer en ingewikkelder (‘baba’, ‘dadada’).
  • 1 jaar: Veel en gevarieerd brabbelen.De klanken zijn afhankelijk van de voorkeur voor het bewegen van de lippen, tong of het gehemelte. Brabbelen wordt steeds meer een manier om contact te maken. Begrijpt opdrachtjes van 1-2 woorden en kan lichaamsdelen op verzoek aanwijzen.
  • 1 ½ jaar: Het kind kent ten minste 5 woordjes, bijvoorbeeld ‘mama’, ‘papa’ of ‘eten’.De woordopbouw is nog onvolledig (‘taat’ voor paard, ‘papu’ voor ‘paraplu’).De verschillende klanken kunnen nog ‘neuzig’ zijn.
  • 2 jaar: Het kind spreekt in zinnen van twee woordjes (‘koek hebben’, ‘poes ook’).De woordopbouw is vaak onvolledig (‘toe’ voor ‘stoel’, ‘bopam’ voor ‘boterham’). Verschillende klanken kunnen nog ‘neuzig’ zijn.Hiernaast gebruikt het kind ‘brabbels’ en éénwoorduitingen. begrijpt zinnetjes van 3 woorden.
  • 3 jaar: Het kind spreekt in zinnetjes van drie tot vijf woorden. Deze zinnetjes hebben nog weinig grammaticale structuur. De opbouw van de zinnetjes wijkt nog sterk af van die van volwassenen (‘Ik bent vallen niet’). Opvallende nasaliteit is nu meestal verdwenen. De ‘neuzige’ klanken komen nu meestal niet meer voor. 50% tot 70% van wat het kind op deze leeftijd zegt is verstaanbaar voor anderen. Vertelt spontaan wel eens een verhaaltje.
  • 4 jaar: Het kind spreekt in enkelvoudige zinnetjes. De zinsbouw is al beter maar er zijn vaak nog problemen met het meervoud en de vervoegingen van het werkwoord (‘Ik loopte buiten in de tuin’). 75% tot 90% van wat het kind zegt is voor anderen verstaanbaar. Bij ‘verstaanbaarheid’ moet u vooral denken aan het helder en duidelijk uitspreken van woorden. Kan een verhaaltje navertellen aan de hand van plaatjes.
  • 5 jaar: Het kind gebruikt nu goedgevormde, ook samengestelde zinnen. De zinslengte en woordvolgorde gaan steeds meer lijken op de taal van volwassenen, maar het taalgebruik is vaak nog concreet. Meer dan 90% wat het kind zegt, is verstaanbaar.
  • 6 jaar of ouder: het kind spreekt verstaanbaar in volledige zinnen, kan zijn gedachten verwoorden en gesprekken voeren, verhalen vertellen buiten het hier-en-nu.